Ondervoeding bij ouderen (LASA-rapport 2008).

ABSTRACT. 1. INLEIDING. In Nederland wordt sinds enkele jaren binnen de Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen de prevalentie van ondervoeding in zorginstellingen bepaald (Halfens 2007). Deze prevalentie is hoog: 23% in verpleeghuizen, 28% in verzorgingshuizen en 19% bij personen die thuiszorg ontvangen. Daarnaast worden binnen ‘Zorg voor Beter’ inspanningen geleverd om de prevalentiecijfers binnen ziekenhuizen terug te dringen. Veel minder aandacht is er voor ondervoeding bij zelfstandig wonende ouderen in Nederland. Prevalentie cijfers en informatie over trends in de tijd ontbreken. Echter, gezien het feit dat ouderen regelmatig al ondervoed zijn bij opname in zorginstellingen, geeft aan dat ook binnen deze groep ondervoeding een probleem is. Het eerder opsporen van ondervoeding, bijvoorbeeld in de eerste lijn, en tijdig behandelen van ondervoeding kan het verlies aan gezondheid beperken. De huidige trend om patiënten zo snel mogelijk te ontslaan uit zorginstellingen en ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen, kan mogelijk extra gevaar opleveren voor de voedingsstatus van zelfstandig wonende ouderen. Inzicht in de problematiek van ondervoeding bij zelfstandig wonende ouderen in Nederland is dus gewenst. Er is helaas (nog) geen gouden standaard voor het vaststellen van ondervoeding bij ouderen. De prevalentie van ondervoeding bij ouderen zoals gerapporteerd in de internationale literatuur loopt erg uiteen, van 10% tot 80%. Dit wordt onder andere veroorzaakt door verschillen in setting (ziekenhuis patiënten versus zelfstandig wonende ouderen), maar ook de gebruikte gegevens om ondervoeding vast te stellen (ondergewicht versus lage micronutriënten status) en de gebruikte afkappunten (body mass index (BMI) <18,5 tot BMI <24). Om een goed beeld te krijgen van de prevalentie van ondervoeding zullen dus verschillende maten moeten worden gebruikt, waaronder de BMI, zelfgerapporteerd gewichtsverlies en de micronutriënten status. In hoeverre deze maten overlap vertonen, zal nader moeten worden onderzocht. Voor het ontwikkelen van preventieve maatregelen is het van belang om de determinanten van het optreden van ondervoeding te identificeren. Hierbij zijn verscheidene groepen determinanten interessant, waaronder onder andere demografische, lichamelijke en sociale variabelen. Met behulp van de resultaten kunnen potentiële groepen ouderen worden opgespoord die een verhoogd risico lopen om ondervoed te raken. Afhankelijk van de uitkomst van dit onderzoek kan worden nagegaan op welke manier preventieve maatregelen in de toekomst kunnen worden ontwikkeld, binnen welke setting (thuiszorg, huisartspraktijk, ouderen zelf etc) en eventueel voor welke groep ouderen. De LASA steekproef is een representatieve steekproef van Nederlandse ouderen van wie de meerderheid zelfstandig woont. De LASA gegevens bieden daarom een uitstekende mogelijkheid om de omvang van ondervoeding bij deze groep vast te stellen.